In de meeste van onze geliefde motorfietsen huist een verbrandingsmotor. Die verstookt dus één of ander brandbaar goedje, maar dat verloopt niet zomaar uit de losse pols. We spreken immers over een ‘ontploffingsmotor’ en al dat knallen houd je maar beter goed in de hand. Eén van de belangrijkste hulpmiddelen daarbij is de bougie…
In de motor wordt een mengsel van benzine en lucht aangestoken. Dat moet heel snel en op het juiste moment gebeuren. En net daarvoor zorgt de bougie. Die bestaat uit twee metalen contacten, die minder dan een millimeter van elkaar staan. Op deze twee elektroden wordt een enorm hoge elektrische spanning van zo’n 30.000 volt gezet, waardoor er een vonk tussen de elektroden overspringt. De vonk steekt het mengsel aan. Dat gaat allemaal razendsnel. Sommige motoren halen tegenwoordig bijna 17.000 toeren per minuut en dat betekent dat er in elke cilinder meer dan 140 verbrandingen per seconde plaatsvinden!
Vlamfront
Een verbranding duurt typisch amper 2 milliseconden. Toch is het geen explosie. Bij een explosie verbrandt een mengsel wild en spontaan, op diverse plaatsen tegelijk. Dat gebeurt als het mengsel te arm is, de motor te heet, of als er een slechte kwaliteit brandstof wordt getankt. Die explosies noemen we ‘pingelen’. Daarbij ontstaan drukpieken, die de motor ernstig kunnen beschadigen. Een normale verbranding loopt juist heel geordend. Eerst worden de lucht- en brandstofdeeltjes, die tussen de twee bougie-elektroden passeren, door de hoge elektrische “ontsteekspanning” gevangen en gericht – of beter, geïoniseerd. Als de deeltjes netjes op een rij staan, kan via de deeltjes een stroom gaan lopen van de ene elektrode naar de andere. Dat is de vonk. Als de stroom eenmaal loopt, daalt de elektrische spanning tot een lager niveau, de zogenaamde ‘brandspanning’. In die periode loopt de temperatuur tussen de elektroden op tot enkele duizenden graden. Dat is genoeg om het benzine-luchtmengsel in brand te steken. Het laagje benzine rond de elektroden van de bougie brandt en steekt het volgende laagje aan. En zo loopt er razendsnel, maar heel gelijkmatig en gecontroleerd, een brandend laagje of een ‘vlamfront’ door de verbrandingskamer heen.