De Mercantour ligt op een slordige duizend kilometer van Vlaanderen. Te ver om in één dag te overbruggen als je de snelweg wil vermijden. Omdat ik er niet in slaag om vroeg te vertrekken kom ik de eerste dag niet verder dan een stuk voorbij Luxemburg. Zo kom ik onverwachts in Pont-à-Mousson terecht. Een aangenaam provinciestadje aan de oevers van de Moezel. In het mooie centrum vallen vooral de gaanderijen langs de huizen op het stadsplein op. Het gelach van studenten wordt verstrekt door de gewelven van de Place Duroc en vult het ganse plein. De zon schijnt even, de terrasjes lopen vol. Mensen profiteren er vandaag van, alle regenradars voorspellen voor morgen namelijk het equivalent van een maand regen. Benieuwd of mijn nieuw regenpak zijn nut zal bewijzen.
Een kletsnatte dag en vijfhonderd kilometer verder parkeer ik m’n RT op de parking van een hotel in Aix-les-Bains. Het is genoeg geweest. Mijn kletsnatte en vermoeide lijf heeft dringend behoefte aan wat comfort. Een goed bad doet wonderen en ’s avonds vergeet ik de kou en nattigheid van de afgelopen dag in het gezelschap van de lokale GS club (het lijkt wel of elke gegoede vijftiger hier op een hoogpotige Beier rijdt). Aix-les-Bains staat voor grote sier en de mooie stad ligt breed uitgesmeerd langs de oevers van het grootste natuurlijke meer van Frankrijk, het Lac du Bourget. Mijn tafelgenoten kennen de streek als hun broekzak en er ontspint zich een levendige discussie over welke route ik morgen zou moeten rijden in hun ‘région merveilleuse’. Jammer jongens, regen of niet, mijn route ligt vast, morgen wil ik tussen de gemzen slapen.