Reisverhaal: Saudi-Arabië - Harley's en kamelen (1/2)

Op Schiphol wordt mij bij de incheckbalie van Turkish Airlines verteld dat ik niet mee mag. Saudi-Arabië heeft namelijk sinds een paar dagen een nieuwe regel ingevoerd. Deze zegt dat iedereen die de laatste 24 uur in Turkije is geweest het land niet in mag. En aangezien ik een tussenstop maak in Istanbul val ik ook onder die mensen, al duurt deze tussenstop nog geen twee uur.  Ik moet een nieuw ticket kopen en vlieg een paar uur later via Dubai naar Ryadh. De taxi die ik besteld had is allang vertrokken als ik laat in de avond het vliegveld van Ryadh uit loop en mijn eerste stappen in Saudi Arabië zet, op zoek naar vervoer.

 

Tekst en foto's: Marco Brand

Welcome in Saudi-Arabia

Een lange slanke jongeman in een traditioneel wit gewaad en rode tulband op, kijkt me vrolijk aan als ik om me heen kijk om uit te vinden hoe het hier precies werkt met taxi’s. Ik vraag hem of hij een taxi weet, ‘ taxi, yes, follow me’. We lopen een paar trappen af en komen in een parkeergarage terecht, hij moet zelf ook even zoeken, maar vindt dan de auto met zijn vrienden erin. Een ervan zit achter het stuur van een oude Opel, de andere vriend zit achterin. Vrolijk zeggen ze gedag. De lange jongen gaat voorin zitten, ik zit naast een andere jongen achterin. Ik maak grappen over het aantal taxichauffeurs per auto in dit land. Als we bij de slagboom van de parkeergarage komen vragen ze mij om het ticket te betalen, weer aanleiding voor een grap over de geldvoorraad van Saudiërs, waarvan ik altijd gedacht had dat die goed gevuld was. Buiten het terrein van de luchthaven komt er een joint tevoorschijn. Het is vier uur ’s nachts en 52 graden buiten. De chauffeur neemt een paar trekjes van de joint voordat deze rond gaat bij zijn vrienden, en binnen enkele minuten staat de auto blank van de rook. Er wordt gepraat over Nederlandse coffeeshops, Tsjechische blonde vrouwen en veel gelachen, aardige jongens die Arabieren. Ze zetten me af bij het hotel, buiten het geld voor de parkeergarage hoef ik niet te betalen. Ze zwaaien me vrolijk uit. Mijn gedachte was altijd dat Saudiërs allemaal rijke dikke mensen waren die alleen maar van materiële luxe houden en al het werk aan Indiërs en Pakistani uitbesteden. Maar mijn eerste kennismaking met dit land is heel anders.

Voordat ik hier kwam had ik zonder succes gezocht naar een motorverhuurder in Riyad, en toen maar gebeld met de Harley-dealer ter plaatse. Niet dat ik perse Harley wil rijden, maar het leek me de enige optie om nog aan een huurmotor te komen. De dealer stuurde me door naar een jongen die net begonnen was met verhuur van Harleys. Maar vandaag als ik de motor wil komen ophalen is hij niet bereikbaar, het is vrijdag, zondag voor de islamitische wereld. En zaterdag is onze maandag en dan komt hij pas laat in de middag rond 16:00 op kantoor. Maar dan is hij ook weer tot middernacht open. Het leven begint hier pas zo’n beetje als de zon onder ondergaat. Pas dan zie je wat mensen op straat lopen. Meestal gastarbeiders, dat wel. Arabieren komen alleen buiten als ze van hun auto naar de voordeur lopen, als ze tenminste geen garage hebben. Ik zorg dat ik er rond 17:00 uur zaterdag ben, zodat ik ’s avonds nog even door de stad kan rijden. De motor staat al voor me klaar, het is alleen een probleem om mijn ouderwetse Garmin GPS op de accu aan te sluiten. Uiteindelijk lukt dit niet, maar het is inmiddels al een paar uur later en ik moet op jacht naar een nieuw kabeltje om de GPS werkend te krijgen.

Met de monteur van de Harley-zaak in Riyadh.

De monteur die me helpt is een magere rustige Arabische jongen in een Harley-tenue. Maar als hij even later op zijn motor de garage uit komt rijden om met mij naar mijn hotel terug te rijden is het een compleet ander persoon geworden. Gehuld is een leren jas, een Duitse leger motorhelm en op een motor met een stuur zo hoog dat hij er nauwelijks zelf bij kan. Met spinnend dubbel breed achterwiel rijdt hij voor me uit en ik kan hem nog maar net volgen in het direct drukke verkeer van Riyadh. Met een grote grijns op zijn gezicht komt hij bij elk stoplicht slippend tot stilstand. En daar rij ik dan in Saudi-Arabië. Na zoveel landen al gezien te hebben word ik toch altijd weer blij als ik mijn eerste meters op de motor maak in een bijzonder nieuw land. Met een grote lach op mijn gezicht rij ik door het drukke avondverkeer van Riyad. Ik ben nog tot bijna middernacht in mijn eentje aan het rond rijden in deze miljoenenstad, om een kabeltje te vinden voor mijn GPS en krijg ik het toestel uiteindelijk gedeeltelijk, maar voldoende, werkend. De stroomtoevoer is niet voldoende om het scherm te verlichten, maar het neemt tenminste de track op die ik rij.

Saudi-Arabië is lang een van de meest lastige landen geweest om als toerist binnen te komen. Dit is sinds kort veranderd, het land stelt zich nu open voor de rest van de wereld met soepele visa-regels en er is zelfs geen test of vaccinatie nodig om het land binnen te komen.

Zandstormen en leegte

De volgende ochtend ben ik al vroeg op pad. De afstanden tussen plaatsen zijn enorm en ik heb zo’n 700 km op de planning staan voor vandaag. Het kost me wat tijd om een route de stad uit te vinden met alle fly-overs en drukke kruispunten. Volgens mijn contact in Riyadh die ik gisteren nog even sprak, is de oppervlakte van de stad zo’n 90 bij 80 km. Ik rij een paar keer verkeerd, moet omrijden door wegenwerken  en moet goed opletten bij afslagen. Het verkeer is druk en gehaast en als ik ergens twijfel bij een splitsing wordt er direct getoeterd. Als ik omkijk zie ik twee gesluierde vrouwen in een grote auto achter me, waarvan één van hen, de chauffeur, druk gebaard dat ik door moet rijden. Vrouwen mogen sinds enkele jaren ook een rijbewijs halen. Dit was een bijzonder grote stap in de positie van de vrouw in het land. Nog steeds dragen alle vrouwen een hoofddoek en gaan meestal nog in een zwart gewaad voorzien van gezichtssluier over straat. Hier is nog weinig verandering in gekomen, hoewel ik in het winkelcentrum in de buurt van mijn hotel jonge Arabische vrouwen uitgebreid op het terras van Starbucks zag roken. De meeste vrouwen doen echter nog bij elk hapje of slokje hun mondsluier omhoog.

Als ik eenmaal de stad uit ben en op de grote weg naar Hail rij, zie ik het ware landschap van dit land. Het is inderdaad een grote woestijn, niet meer en niet minder. En allemachtig wat is het hier heet. Direct de eerste benzinepomp buiten de stad stop ik om water en koffie te kopen. Koffie kun je bij benzinepompen alleen maar als take-away bij kleine gebouwtjes kopen. Even ergens zitten om iets te drinken kan hier niet. Bij elke benzinepomp is altijd wel een supermarkt maar wat je koopt moet je dan al staande in de winkel opdrinken of opeten, buiten is te heet en je kunt ook nergens zitten. Deze supermarkten worden een noodzakelijk toevluchtsoord voor mij om af te koelen onderweg.

Er staat een behoorlijke wind, zoals hier kennelijk normaal is, en ik heb nog geen 100 km afgelegd als ik in een eerste zandstorm terecht kom. Ik schrik van de harde rukwind en in een reflex hang ik de motor tegen de windrichting in, tegelijkertijd wordt met volle kracht een emmer zand in mijn gezicht gegooid. Door de snelheid van de wind en van de motor voelt dit in mijn open helm aan als een bak met spelden die in mijn gezicht wordt geduwd. Voor een paar seconden is mijn zicht volledig weg en houd ik mijn stuur stevig vast om hopelijk op de juiste baan te blijven rijden. Later kom ik met enige regelmaat zulke zandstormen tegen, en zie ik ook borden langs de weg die hier voor waarschuwen. Het schijnt het seizoen hiervoor te zijn. Maar zo’n heftige als in mijn eerste 100 km door dit land maak ik de rest van de reis niet meer mee.

Onderweg zie ik heel af en toe kleine dorpjes en bijna net zoveel vervallen gebouwen en niet meer in gebruik zijnde benzinestations. Alles wordt hier gewoon achtergelaten als het niet meer gebruikt wordt, er is ruimte genoeg in het land. Na een kilometer of 100 ben ik de laatste restanten van menselijke aktiviteit voorbij en zie ik prachtige zandduinen verschijnen, grote kuddes kamelen lopen door het zachte zand en ik zie zelfs een kamelenziekenhuis. Verder is er complete leegte, niets, niemand, alleen maar de asfaltweg omringd door zand. Mijn Harley heeft niet een heel grote tank en ik moet zorgen dat ik elke mogelijkheid om bij te vullen gebruik. Als ik al zo’n 250km rij zonder dorp, mensen of een benzinepomp, begin ik me een beetje zorgen te maken, en ik stop langs de weg om via mijn telefoon uit te vinden hoe ver en waar de dichtsbijzijnde pomp is. De eerste de beste auto stopt direct achter mij. Het zijn twee in het wit geklede Koeweiti’s, die vragen of ze misschien kunnen helpen. Uiteindelijk is het nog een klein uurtje naar de eerste pomp en haal ik die net. De pomp staat vol met vrachtwagens en natuurlijk zijn het Indiërs die de pompen bedienen. In het bijgelegen restaurant eet ik tussen de vrachtwagen chauffeurs, zittend op de grond aan een lange lage tafel, bedekt met een dun plastic zeiltje waarop het eten gereserveerd wordt. Als ik klaar met eten ben, worden de vier hoeken van het zeiltje bij elkaar genomen en in een vloeiende beweging is de tafel weer schoon.

Het tweede deel van dit lezersverhaal ontdek je volgende week op www.motoren-toerisme.be.

Geschreven op 15 mei 2025
© Motoren & Toerisme