Rit 2: naar de teelaarde van de Champagne
De volgende ochtend worden we wakker in Givet onder een laken van dichte mist. Tegen beter weten trekken we de nevelwolk in langs de D8051 en D988, biljart vlakke ‘départementales’ die ons langs de kronkels van de Maas naar Revin brengen. Hier begint de D1, en die staat (jawel) in het groen aangeduid op onze Michelin, én terecht. De rit kronkelt een heel stuk verder richting de Kathedraal van L’Epine, een stop die met stip staat aangeduid op de bedevaart naar Compostella. Lunchen is hier een geneugte van het leven in ‘Aux Armes de Champagne’, hier kan je gastronomisch tafelen tegen een prijs waarvoor je bij ons in een matige brasserie nauwelijks een vol-au-vent voorgeschoteld krijgt.
Via Brienne-le-Château, waar een van de paleizen van Napoleon Bonaparte de heuveltop siert, komen we aan de grote meren van de Champagnestreek. Deze kunstmatige meren zorgen ervoor dat de Seine netjes binnen haar oevers blijf en Parijs niet blank komt te staan. Een groot deel van de eik die gebruikt wordt voor de renovatie van de Notre Dame van Parijs wordt uit de bossen gehaald die grenzen aan de ‘Lacs Amance et du Temple’. Elk jaar doorzeven nog enkele schattenjagers deze bossen in de hoop er een vermeende Tempeliersschat te vinden. Het laatste deel van de tweede dag brengt ons naar de grens tussen de departementen Aube en Côte-d’Or, waar we overnachten. Hier is het zalig rijden tussen de wijnranken, die we ’s avonds in de vorm van champagne bij het diner in ons glas geschonken krijgen. Hier wordt, op meer dan 100 kilometer van de champagnehoofstad Reims, het overgrote deel van de druiven geteeld die eindigen in een AOC-fles.