Mick Grant vervolgt het verhaal. “Ik reed sinds 1982 voltijds voor Suzuki en genoot enorm van de RG500 tweetakt GP-machine, met de Formula 1TT als enige viertaktrace in mijn programma. Maar in 1985 wilde Denys Rohan [destijds de baas van Heron Suzuki – AC] de nieuwe GSX-R750 promoten door mij in de nieuwe Superstock-klasse te laten rijden. Dat zag ik totaal niet zitten – ik kon al voor me zien hoe een stel jonge gekken met standaardmotoren hun naam wilden vestigen door Mick Grant te verslaan op een motor die je voor vijfduizend pond op de grid kon zetten. Uiteindelijk kwamen we tot een deal, en stemde ik met enige tegenzin toe – maar toen we de motor vroeg kregen, goed afstelden en ik de eerste vier races op rij won, leek het ineens allemaal een goed idee! Het was een heerlijke motor om te rijden, en extreem betrouwbaar, gebouwd als een Zwitsers uurwerk. Ik won ook de Production TT op het eiland Man met een standaardversie, vóór drie andere Suzuki’s. Die motor lag als een blok op de weg en reed fantastisch over hobbels – maar alleen nadat ik de banden had vervangen. Ik had een contract met Michelin, maar tijdens de trainingen gedroeg de Suzuki zich daar erg instabiel op. Dus probeerde ik zelf Pirelli’s te kopen om te kijken hoe die zouden bevallen. Ik wilde ze zelf betalen, zodat ze mijn resultaten niet konden gebruiken in reclame, maar Pirelli gaf me de banden gratis en beloofde geen advertenties te maken. Ze werkten uitstekend, dus ik won de race – maar de week erna stond mijn foto alsnog in hun advertenties, wat natuurlijk niet zo lekker viel bij Michelin!”
“De enige keer dat ik met de Superstocker onderuitging, was na slechts vier ronden tijdens de allereerste pre-season training op Donington. Ik weet nog dat ik, terwijl ik door de lucht vloog, dacht: Wat doe ik in vredesnaam op dit krel?! Bleek dat Suzuki een te grove schroefdraad had gebruikt op de oliefilter, waardoor die losgekomen was – we moesten er een slangklem omheen zetten om dat te voorkomen. De eerste serie klantmodellen wereldwijd moest op die manier aangepast worden, totdat Suzuki nieuwe motorcarters produceerde met fijnere schroefdraad.”
“Tegen de tijd dat ik mijn vierde race had gewonnen, deden geruchten de ronde dat de motor niet standaard was,” vervolgt Mick. “Maar dat was hij écht wel, op de ontstekingsbox na die we hadden geplaatst, waarmee we nog 500 extra toeren konden maken vóór de begrenzer ingreep – puur zodat ik tussen twee bochten in dezelfde versnelling kon blijven, zoals op Snetterton tussen de Esses en de Bomb Hole, en dus twee schakelmomenten kon besparen. Op Donington heb ik toen zelf aan Rod Scyvyer, hoofdkeurder van de ACU, gevraagd of hij na de race de motor in het bijzijn van iedereen wilde demonteren en controleren – wat hij deed, en natuurlijk was alles in orde. Dat maakte een eind aan het gefluister, en vanaf toen was het prima – een hele trouwe kameraad van een motorfiets, die nog steeds leuk is om te rijden.”