Retro-reisverhaal: Australisch outback-avontuur in de Eighties! deel 1

Op een barre augustusochtend in 1981 verliet ik samen met vier andere motorrijders Perth, in West-Australië. Met vier Europese en één Japanse motorfiets zouden we een rondje Perth-Darwin-Adelaide maken, om vervolgens terug te keren naar Perth. Alleen de vier Europese motoren zouden de tocht overleven. En ondanks dat we na afloop van de trip 11.000 extra kilometers op de teller hadden, zijn we nooit in Adelaide geraakt!

 

Tekst en foto’s: Murray Barnard

Bewerking/vertaling: Bart Jacobs, Maarten Van Caesbroeck

 

De vijf motorfietsen en hun rijders waren: Carl op een Moto Guzzi 850 T3 uit 1978, Shane aan boord van een Laverda Jota 1000 uit 1979, Kathy op een BMW R65 uit 1980, Clyde en z’n Kawasaki Z650 uit 1978 en tot slot ikzelf, Murray Barnard, op een Moto Guzzi Le Mans II 850 uit 1978.

Neen, dit is niet één van de 'bikies' uit Mad Max, maar wel een foto van auteur Murray Barnard en z'n trouwe Moto Guzzi 850 Le Mans!

Boze stieren ontwijken

Het rendez-vouspunt was Bullsbrook, een plaatsje 45 kilometer te noorden van Perth. Toen ik eraan kwam, was Carl er al en lag hij plat op z’n rug. Hij zag er erg bleek en ongemakkelijk uit, ten gevolge van een zwaar geval van gastro-enteritis! Toch vertrokken we noordwaarts over de Brand Highway, dwars door een zware regenbui. Onze eerste tankstop was in het plaatsje Eneabba, waar we de lokale verpleegster gingen opzoeken. Zij gaf Carl een mengeling van Staminade (een Australische sportdrank op basis van poeder, nvdr) en wat klei en beval hem meteen te gaan slapen! Daarna reden we door de miezerregen richting Geraldton, waar Carl eindelijk kon gaan slapen in een stacaravan.

 

De volgende morgen hing er nog steeds regen in de lucht. De Chapman Valley was in mistflarden gehuld. Tijdens onze thee-stop in Overlander Station, net naast Shark Bay, praatten we met de enige andere BMW-rijder die we tijdens de reis zouden tegenkomen. Het werd een lange reisdag. Omdat het nog steeds regende was rijden na valavond een gevaarlijke onderneming. De kans dat je een verdwaalde kangoeroe, emoe of gewoon vee zou aanrijden was behoorlijk groot. Bij het naderen van de oversteekplaats van de rivier de Fortescue, scheerden we langs een stier die in het midden van de weg stond. Iets verderop was een met vee geladen road-train (vrachtwagen met meerdere aanhangers, nvdr) omgekanteld en daar stonden 69 gewonde en heel kwade runderen ons in het donker op te wachten. We hadden op dat ogenblik al 1000 km afgelegd en dus was het tijd om te stoppen.

Brandend zand

De volgende dag ging het richting Port Hedland. Iets voorbij de Whim Creek Pub passeerden we een politiewagen die in de andere richting reed. Hij reed traag, en wij reden heel snel, gewoon omdat het daar kon. In onze achteruitkijkspiegels zagen we dat de politiewagen flink in de remmen ging, om daarna in een gigantische stofwolk de weg af te gaan en een U-bocht te maken. We zouden hem echter nooit meer terug zien, dus kunnen we alleen maar aannemen dat de motor het na dit ondoordachte manoeuvre had begeven.

Clyde's Kawasaki Z650 wordt even buiten Port Hedland bijgetankt.

Daags nadien reden we verder langs de kust noordwaarts richting Broome. Het landschap, langs wat ooit bekend stond als de Madman’s Track, was vlak en monotoon. Na 300 kilometer stopten we bij het Sandfire Flats Roadhouse (halverwege Broome). Sandfire was het enige Roadhouse – een typische Australische outback pub – tussen Port Hedland en Broome. De eerste Europeaan die in 1879 de streek verkende, schreef in z’n dagboek dat de zon zodanig laag over het struikgewas hing dat het leek alsof het zand in brand stond!

Onderweg naar Broome.

Pionierssfeer

Aangekomen in Broome kampeerden we in het Cable Beach Caravan Camp, naast de Indische Oceaan. Carl’s Moto Guzzi 850 T3 viel omver toen hij in het centrum van het stadje geparkeerd stond. Daarbij liepen een spiegel en de koplampbehuizing schade op. Ook bij de Laverda zou de middenbok het begeven. Daardoor moesten we een dag langer in Broome blijven om de schade te laten repareren.

Broome was dan nog een echt pioniersstadje. Aan de Streeters-steiger in het Chinatown-gedeelte van het stadje, lagen toen nog zeilbootjes aangemeerd waarmee aan parelduiken werd gedaan. Een Indonesische DC-3 die er ooit op het vliegveld was gecrasht, fungeerde als lokaal toerismebureau …

De parelvisboten in Broome, een vissershaven in de bush.

We trokken er op uit naar Gantheaume Point om er naar de voetsporen van dinosaurussen te gaan kijken. Onderweg wou Carl ons tonen hoe je offroad rijdt en daarbij eindigde hij op z’n achterwerk. Onmiddellijk daarna kwam ook Cathy ten val. Niet veel later stond de weg vol met toeristen die zich een hernia tilden aan de zwaar overbeladen motorfietsen. Die dino-afdrukken hebben we overigens nooit gezien, maar het zicht op de rode rotsen was de trip op zich waard.

Broome heeft een fascinerend, maar ook grimmig verleden. Toen wij er waren, voeren er nog vijf parelboten. De parelvisserij had een erg lelijke kant, want om duikers te vinden trokken ronselaars de bush in om Aborigines te recruteren. Duikongevallen en verdrinkingen kwamen regelmatig voor en ook cyclonen eisten een zware menselijke tol. In 1914 alleen al, stierven er 62 mannen ten gevolge van de caissonziekte, tientallen anderen droegen de gevolgen ervan voor de rest van hun leven. In Broome is er ook een grote Japanse begraafplaats met een gedenkteken voor de 40 Japanners die om het leven kwamen tijdens de cycloon van 1908. Verspreid over het stadje liggen er talloze verroeste vliegtuigmotoren, stille getuigen van de Japanse luchtaanval uit 1942. Daarbij zonken 16 vliegboten in Roebuck Bay en werden er 7 vliegtuigen op de landingsstrip vernietigd. In totaal vielen er bij de Japanse aanval 75 doden.

Ook in Australië tref je Baobabs aan. Dit exemplaar stond langs de weg in de buurt van het plaatsje Derby.

Oververhit

Vanaf Broome ging het landinwaarts richting Fitzroy Crossing. De hitte begon ons stilaan parten te spelen. De 400 kilometer voelden dan ook als een uitputtingsslag aan. Onderweg stopten we hier en daar aan een Boab (Australische slang voor een Baobab-boom, nvdr). Eenmaal aangekomen in Fitzroy Crossing gingen we naar het lokale hotel voor een welverdiend drankje. Het plaatsje leek wel overspoeld door vuilnis. Karton, flessen en blikjes lagen verspreid over heel Fitzroy. We kregen te horen dat de Fitzroy River eenmaal per jaar uit z’n oevers trad en dan alle rommel ‘meenam’.

Vanaf Fitzroy volgden we de Geiki Gorge Road. Even buiten Fitzroy kruiste die weg een kreek en bij het doorwaden daarvan raakte ik met m’n Guzzi een betonnen stoep. Baf! Gelukkig bleek alles ok, want Fitzroy was niet bepaald de plaats om een gat in je Guzzi-carter te rijden. In de 20 daaropvolgende kilometers werden we met zoveel zandbanken, waadplaatsen en wasborden geconfronteerd dat we ons begonnen af te vragen hoever we eigenlijk zouden geraken. De weg was verschrikkelijk en de motorfietsen raakten al vlug oververhit, net als hun berijders. Toen we eindelijk in Geikie Gorge aankwamen, waren we blij maar ook moe en warm. Nadat we ons kamp vlakbij de rivier hadden opgeslagen gingen we zwemmen. De ogen van de zoetwaterkrokodillen staken net boven het wateroppervlak uit, maar dat deerde ons niet want het water was verfrissend. Geikie Gorge – dat tegenwoordig Danggu Gorge heet – is een rotswand die door de Fitzroy uit een gefossiliseerd rif (Het Oscar-massief) gesleten werd. Het massief strekt zich 300 kilometer lang uit en herproduceert daarmee de topografie van het originele rif van 300 miljoen jaar geleden. De Fitzroy River zit vol met barramundi (een inheemse vissoort), nvdr), krokodillen, pijlstaartroggen en haaien, die je normaal in de oceaan vindt. Het was moeilijk om ons voor te stellen dat onze kampeerplaats gedurende het regenseizoen tot wel zeven meter onder de waterspiegel lag.

Onderweg over de ruwe zandweg richting Geiki Gorge.

Als in een Marlboro-reclame

De volgende ochtend maakten we een boottochtje door de Gorge. Daarna hobbelden we over de Gorge Road terug naar Fitzroy Crossing. Maar vooraleer we daar aankwamen zou Kathy haar BMW viermaal laten vallen, waarna Shane’s Laverda uit sympathie ook plat ging.

De weg naar het afgelegen Brookings Springs station, waar Murray en z'n vrienden benzine gingen kopen.

Helaas viel er in Fitzroy geen benzine te krijgen! Een hulpvaardige ‘local’ maakte er ons attent op dat we wel benzine konden krijgen bij het Brooking Springs Station, een boerderij, maar daarvoor moesten we wel 12 km terugrijden over de Geiki Gorge Road! Bij zonsondergang kwamen we via een stoffig spoor op Brooking Springs Station aan, waar we onze bijna lege tanks konden vullen. Brooking Springs leek op een scene uit een Marlboro-reclame, met al die paarden en stockmen (Australische cowboys, nvdr).

Veeboerderij Brookings Springs Station deed begin jaren '80 wat aan Marlboro Country denken...

Overleven in de bush

Op de achtste dag reden we volledig uitgerust richting het stadje Halls Creek. Clyde vertelde ons vol zelfvertrouwen dat de enige manier om over het onverhard te rijden, voluit was. Minuten later zou de weg hem al van z’n overmoed ontdoen. We leerden om ons, in het stof en op het losse gravel, met ware doodsverachting vast te klampen aan het stuur van onze motorfietsen. Na een marteling van 30 km viel de Kawasaki plots stil omdat z’n batterijkabel het had begeven. Niet lang daarna botste Carl’s mammoetzak bijna van z’n motorfiets. Terwijl we dat probleem probeerden op te lossen, arriveerde de Laverda met een vervormde benzinetank. Het gewicht van de vergrote tank (van 36 liter ipv 19 liter) had de tanksteunen omgeplooid. Met een grote hoeveelheid vodden, in dit geval gescheurde handdoeken en t-shirts, omzwachtelden we het frame en dat loste het probleem op.

De ruwe weg, of wat daarvoor moest doorgaan, maakte het Shane's Laverda Jota behoorlijk lastig. Een noodreparatie met vodden, handdoeken en t-shirts voorkwam dat de vergrote tank zou doorscheuren.

Ook de volgende 30 kilometer waren een gevecht tegen de weg, of wat daarvoor moest doorgaan. Eén van m’n zadeltassen, waarvan de naad doorgescheurd was, werd het volgende slachtoffer. Daardoor was al m’n gereedschap er mijlenlang achter ons uit gevallen. Spijtig genoeg was ik de laatste rijder geweest, waardoor niemand anders dat euvel had opgemerkt. Op een goed stuk onverhard, op zo’n 150 kilometer van Fitzroy, probeerde Kathy van het ene naar het andere spoor te manoeuveren en dat aan 80 km/u! Toen ze daarbij het middenbermpje tussen beide sporen raakte, veerde de BMW omhoog, wierp ‘ie een enorme stofwork op om vervolgens tegen de grond te smakken. Kathy kwam onzacht neer en kneusde daarbij haar schouder zwaar. Gelukkig passeerde er een auto die haar naar Halls Creek meenam voor een medische check-up. Clyde en ik besloten om bij haar motorfiets te blijven wachten.

Onderweg naar Halls Creek over de National Highway. Ondanks die prestigieuze benaming was er geen spoor van asfalt...
Geschreven op 25 juni 2025
© Motoren & Toerisme