De volgende morgen hing er nog steeds regen in de lucht. De Chapman Valley was in mistflarden gehuld. Tijdens onze thee-stop in Overlander Station, net naast Shark Bay, praatten we met de enige andere BMW-rijder die we tijdens de reis zouden tegenkomen. Het werd een lange reisdag. Omdat het nog steeds regende was rijden na valavond een gevaarlijke onderneming. De kans dat je een verdwaalde kangoeroe, emoe of gewoon vee zou aanrijden was behoorlijk groot. Bij het naderen van de oversteekplaats van de rivier de Fortescue, scheerden we langs een stier die in het midden van de weg stond. Iets verderop was een met vee geladen road-train (vrachtwagen met meerdere aanhangers, nvdr) omgekanteld en daar stonden 69 gewonde en heel kwade runderen ons in het donker op te wachten. We hadden op dat ogenblik al 1000 km afgelegd en dus was het tijd om te stoppen.
Brandend zand
De volgende dag ging het richting Port Hedland. Iets voorbij de Whim Creek Pub passeerden we een politiewagen die in de andere richting reed. Hij reed traag, en wij reden heel snel, gewoon omdat het daar kon. In onze achteruitkijkspiegels zagen we dat de politiewagen flink in de remmen ging, om daarna in een gigantische stofwolk de weg af te gaan en een U-bocht te maken. We zouden hem echter nooit meer terug zien, dus kunnen we alleen maar aannemen dat de motor het na dit ondoordachte manoeuvre had begeven.