Inhoud M&T 6-2021: Luxebeesten

Na de eerste rijtest met de R 18 B in het vorige nummer concludeerden we dat de Amerikanen hun borst beter nat konden maken. Enkele weken later mochten we al met de Transcontinental op oorlogspad in het gezelschap van de Indian Roadmaster en de Harley-Davidson Road Glide Limited. Houdt den Duits dit keer wel stand?

Tekst: Tom Vander Sande

Foto's: Bob Van Mol

Het is nog maar heel recent dat we Duitse en Amerikaanse motoren rechtstreeks tegen elkaar kunnen uitspelen, en daarom wil ik het me nog wel even permitteren oorlogsretoriek te hanteren. Eigenlijk is het wapengekletter pas echt begonnen bij de lancering van de Pan America door Harley eerder dit jaar. Die hoogpoter richt duidelijk z’n pijlen op de GS, maar bij uitbreiding op het hele succesvolle gamma van de grote trails, waar elk merk wel hoopt een graantje mee te pikken. Nu hebben de Duitsers dus een tegenaanval op een tweede front geopend, en dat is heel wat specifieker in z’n vijandbeeld. Het is immers uitsluitend aan de overkant van de oceaan dat ze echte tegenstanders hebben voor de R 18 Trancontinental. Enkel Indian en Harley- Davidson zijn een partij in deze prijsklasse en met dit afwerkingsniveau. Daarbij valt het van bij het begin op dat BMW zeer goed naar die concurrenten heeft gekeken, want deze drie volbloed Grand American Tourers liggen met prijskaartjes rond de 30.000 euro dicht bij elkaar, met de Indian als duurste vogel.

Kuipwerk

Voor dit duel hadden we eigenlijk liever de Ultra Limited dan de Road Glide Limited in het gezelschap opgenomen, maar die was niet zo snel beschikbaar. Jammer, want dan was het een eerlijker gevecht geweest. De kuip van de Ultra is namelijk net als bij de twee uitdagers op de voorvork gemonteerd, en beweegt mee bij het draaien en keren. Bij de Road Glide is dat niet het geval, omdat de kuip op het frame is gemonteerd en dus niet beweegt. Dat geeft van bij het eerste moment in het zadel een heel andere indruk. Het dasboard van de Road Glide staat een heel stuk verder weg van de rijder en het gehele kuipwerk strekt zich veel verder uit. Dat geeft hem nog meer dan bij de andere een ‘stoomboot’-gevoel en dat is op het eerste gezicht best intimiderend. Maar dat gevoel verdwijnt snel als je de eerste centimeters bolt, want de Harley laat zich stapvoets vertrouwenwekkender mennen dan de collega’s. Dat je het gewicht van de kopkuip niet mee moet bewegen, scheelt toch een hele slok op de borrel en om te keren in een smalle straat verkiezen wij met stip de Road Glide. Aan het andere uiterste nestelt zich de R 18, die in z’n geheel niet echt zwaarder is, maar stapvoets gevoelsmatig toch een stuk moeilijker te mennen is. Een reden zou kunnen zijn dat de BMW een beduidend ruimere stuuruitslag heeft en een korte draaicirkel. Het is aanlokkelijk die helemaal te gebruiken, maar daardoor kom je veel sneller bij het kantelpunt terecht, en met deze wegreuzen moet je daarvan echt wegblijven. Je kan dus korter keren met de Beemer, maar dat houdt risico’s in. Een troef die hij wel heeft is de achteruitversnelling, die je heel wat kopzorgen kan besparen, al is dat een optie die duizend euro kost. Voor ons is het echter een no-brainer om die aan te vinken.

De andere opbouw van de kopkuip heeft nog een vreemd effect. Bij de BMW en Indian zit je relatief dicht bij het windscherm, terwijl dat van de Harley net heel ver weg staat. Op de snelwegetappe tijdens onze testperiode bleek duidelijk dat die laatste aanpak het beste resultaat geeft. De windbescherming op deze drie luxepaarden is vreemd genoeg nergens perfect, maar de Road Glide is de meest stille cocon, gevolgd door de Indian. De Beemer scoort op dat gebied het minst, en bij momenten is het zelfs wat vervelend. Je krijgt het meeste turbulenties te verwerken en het scherm is uitgevoerd in een soort plastic dat beduidend flexibeler is dan dat van de Amerikanen. Daardoor zetten trillingen zich sterker door in de grijze bovenrand van het scherm, die bij momenten al te driftig beweegt in je gezichtsveld. Bovendien trilt het boxerblok ook wat nadrukkelijker dan bij de twee V-twins, waardoor het effect nog duidelijker merkbaar is dan bij de Amerikanen. En als we dan toch op dreef zijn om de Duitser wat te ‘dissen’: de geometrie van het boxerblok heeft nog een nadeel: de cilinders zitten wat in de weg voor de voetbedieningen. Het tipgedeelte van het schakelpookje staat noodgedwongen iets lager zodat opschakelen met laarzen moeizaam gaat. Ook aan de andere kant bots je als je wil remmen soms tegen de cilinderkop aan. Het is niet onoverkomelijk en je kan ook opschakelen met de hiel, maar het vraagt gewenning en dat is in deze prijsklasse altijd jammer.

De volledige vergelijkingstest lees je in novembernummer van Motoren & Toerisme. 

Geschreven op 2 november 2021
© Motoren & Toerisme